Kurt Weill
Dessau 1900 –
New York 1950
Duits, sinds 1943 Amerikaans componist en publicist
Studeerde aan de Berlijnse
Hochschule für Musik bij R. Krasselt en E. Humperdinck,
later (1921–1924) bij F. Busoni.
Tussen 1924 en 1929 publiceerde hij regelmatig in het weekblad Der deutsche
Rundfunk.
Al vroeg kwam Weill in contact met de tekstdichter Georg Kaiser, die zijn eerste
librettist werd.
Uit deze samenwerking kwamen o.a. de eenakter Der Protagonist (1925) en Der
Silbersee (1932) voort.
In de jaren 1927–1930 stond de samenwerking met Bertolt Brecht centraal;
het ‘Singspiel’ Mahagonny, eerste resultaat van deze samenwerking, verwekte bij
de première op het festival van Baden-Baden in 1927 een schandaal.
De uitbreiding van het stuk tot een opera van drie aktes (1929),
Aufstieg und Fall der Stadt
Mahagonny,
had aanvankelijk
evenmin succes.
Hun volgende werk echter, de
Dreigroschenoper
(1928), werd het grootste succes van het Duitse muziektheater sedert tientallen
jaren en heeft repertoire gehouden;
het stuk verenigt de bewerking door Brecht van Beggar's opera (1728) van John
Gay met de toen al voor Weill typerende stijl van het populaire lied.
In 1933 verliet Weill samen met zijn vrouw, de actrice Lotte Lenya, Duitsland.
In hetzelfde jaar componeerde hij in Parijs het ballet
Die Sieben Todsünden der
Kleinbürger;
het werd zijn laatste samenwerking met Brecht.
Op verzoek van Max Reinhardt ging hij in 1935 naar de Verenigde Staten.
Bertold Brecht en Lotte Lenya
Al in zijn eerste werken gaf
Weill blijk van zijn neiging tot antiromantische dissonanten.
In de keuze van zijn thema's en zijn vormen voegde hij daar later enige markante
stijleigenschappen aan toe, zoals het gebruik van dansmuziek uit zijn tijd
(shimmy, blues, tango) en vormen van oudere oorsprong (operaclichés, cafémuziek
en kerkkoralen).
Niet-symmetrische frasen en pauzes, vals aandoende noten en bewuste grove
instrumentatie richtten de aandacht van het publiek op de vaak door de jaren
heen gedachteloos geaccepteerde muzikale formules.
In de laatste periode van zijn leven, in de Verenigde Staten, leende hij zich
voor velerlei soort werk voor theater en film en kwam er een duidelijke
vervlakking in zijn concepties en vormgeving.
WERK: (behalve de genoemde):
Theatermuziek: Na und? (1926; incompleet overgeleverd); Royal palace (première
1927); Der Zar lässt sich photographieren (première 1928); Happy-end (1929); Der
Ja-Sager (1930); Die Bürgschaft (première 1932); Marie galante (1934);
Knicker-bocker holiday (1938); The lady in the dark (première 1941); One touch
of Venus (1943); Street scene (première 1947); Down in the valley (1948); Lost
in the stars (1949). – Orkest: 2 symfonieën (1921; 1933–1934); Divertimento
(1922; m. mannenkoor); Fantasia, Passacaglia und Hymnus (1922); Quodlibet
(1923); Concert voor viool en blaasorkest (1924). – Voorts: piano- en
kamermuziek, cantates, liederen.
Mount Repose, Haverstraw, New
York